Mijn jeugdidool

Beste Mario,

Ik zal een jaar of acht zijn geweest toen ik voor het eerst jouw naam hoorde. Je was net tot Talent van het Jaar verkozen tijdens het eerste VVCS-gala, nog vóór Ajacieden Vanenburg en Van Basten. Je speelde bij mijn favoriete club, was afkomstig uit de eigen opleiding, had een Rotterdamse tongval, was brutaal, grappig en mijn moeder vond je zo’n leuk ventje. Zie daar: ik had een idool. Maar de belangrijkste reden dat jij mijn favoriete speler was dat jij, net als ik, ook gewoon Feyenoord-supporter was. 

Als echte fan spaarde ik natuurlijk artikelen over mijn idool en interviews uit kranten en tijdschriften. Je liefde voor Feyenoord stak je daarin nooit onder stoelen of banken. Zo vertelde je vaak dat wanneer je als kleine jongen met je ouders langs De Kuip reed, naar buiten wees en zei dat “daar later mensen voor Beentje op de banken zouden staan.”

Voor een roze koek en een flesje Exota had je nog bij Feyenoord willen voetballen, de club van je idool Willem van Hanegem en van je vader, Rinus. De legende gaat dat Rinus – die samen met je moeder Annie je vroeger met de vouwcaravan achterna reisde naar buitenlandse toernooien – de eerste contractbesprekingen met het toenmalige Feyenoordbestuur begon met de vraag “Waar zit ik met Annie?” Op de vraag wat hij precies bedoelde, antwoordde hij: “Nou, de seizoenkaarten. Waar zitten we?” Voor twee seizoenkaarten ter hoogte van de middenlijn en vier velletjes consumptiebonnen per thuiswedstrijd was de deal beklonken. Over bedragen was met geen woord gesproken, hè. Wat zal die ouwe van je ziek zijn van jouw gedwongen vertrek… Hoe gaat het met hem?

Eén interview is mij altijd bijgebleven. In het stripblad Eppo antwoordde jij op de vraag wat je van die ‘rotzooi’ op het toentertijd beruchte Vak S vond, zoiets als: “Die mensen gaan wel voor Feyenoord door het vuur.” Jij was gewoon één van ons!

Een ander pareltje in mijn verzameling was een eerder interview uit VI van net na het bekende WK voor junioren in Mexico, waar jij dé smaakmaker was. Op de bijbehorende foto zit jij aan de rand van een zwembad, met een latijnse schone aan je zijde. “Vorig jaar stond ik nog op vak S” kopte het, volgens mij. Er stond een passage in dat je tijdens het AD-toernooi petjes jatte van die dikke Engelsen.

Dat jij in je supportersbeleving af en toe wat overenthousiast kon zijn, las ik jaren later in Paul van Gageldonks bestseller ‘Hand in Hand’. Jij, ‘Jezus’ had ook gewoon in Diemen met stukken hout op ajacieden in staan hakken, zo werd beweerd. Dat heb je later trouwens ontkend, maar het leverde je wel een bijna mythische status op onder fanatieke Feyenoorders.

Doordat ik alles las wat met jou te maken had, wist ik bijna alles van je. Je verjaardag (11 december, geboortejaar 1963), in welke straat je bent opgegroeid (de Bonaventurastraat) en met wie (Henkie Duut en Frenkie Schinkels), wat je eerste club was (FC Rotterdam), hoeveel interlands je speelde (1), tegen wie (Oostenrijk-uit), hoeveel minuten het duurde (17) en wat de uitslag was (1-0 verloren, eigen doelpunt van Michel Valke), hoe je vrouw heet (Astrid), je eerste kind (Gianluca). Ja, ik wist zelfs de naam van je hond: Bruce!

Je adres in Barendrecht wist ik natuurlijk ook. Dat was ook niet zo moeilijk, de adressen van alle eredivisiespelers stonden toentertijd gewoon in de VI-jaargids. Jij was de eerste voetballer naar wie ik als jochie een brief heb gestuurd, met een verhaaltje over mijn eigen, nog prille voetbalcarrière en het verzoek om een kaart met handtekening. Op de kaart die jij teruggestuurde, had je geschreven dat je misschien nog een keer bij mij zou komen kijken.

Elke zaterdagochtend keek ik even naar de zijlijn, zeker als we tegen Tediro, Overmaas of DHZ, onder de rook van De Kuip, moesten voetballen. Maar helaas, jij stond er nooit. Waarschijnlijk volgde je toen je eerste golflessen. Geeft ook niet, het ging om het idee. Jij was de enige speler die een kaart met een persoonlijke boodschap heeft teruggestuurd.

Toen ik een brief stuurde naar Ruud Gullit, die inmiddels in Eindhoven voetbalde, kreeg ik een standaardbrief terug met een suf verhaaltje over de eerstvolgende Europacup-wedstrijd. Kon mij dat nou verrotten! Ruud had tenminste nog wel de moeite genomen om een kaart met een originele handtekening terug te sturen. Van Jopie Hiele – met ‘n fijne jaren ’80 moustache en gehuld in een campingoutfit van nota bene Cruyff Sports – kreeg ik er eentje met een voorgedrukte handtekening. Maar goed, ik dwaal af.

De eerste keer dat ik je in levende lijve zag was toen mijn toenmalige amateurclub Spartaan ’20 65 jaar bestond en ter ere van dat jubileum Feyenoord had uitgenodigd voor een oefenwedstrijd aan de Oldegaarde. Ik stond vooraan bij de kleedkamers om handtekeningen te scoren. En als eerste kwam jij naar buiten, blauw-grijs Puma-trainingsjackie aan, blond snorretje, een matje in de nek en wat nors kijkend. Verlegen stotterde ik de zin waarop ik de hele week had geoefend: “Mag ik uw handtekening, meneer Been?” Geroutineerd zette jij je krabbel, zonder mij daarbij aan te kijken. Achteraf gezien was die eerste ontmoeting best teleurstellend. Als ik er aan terugdenk deed je een beetje arrogant en een leuke grap of grol kwam er op dat moment helaas ook niet uit.

Gek genoeg heb ik Arco Jochemsen, Gérson Magraõ en Chong-Gug Song vaker in het echt zien spelen dan mijn enige jeugdidool. Op die leeftijd ging ik maar een paar keer per seizoen aan de hand van mijn opa naar De Kuip. Ik was dan ook zwaar teleurgesteld toen jij wegging bij Feyenoord. Ik had je nog nauwelijks aan het werk gezien!

God, wat heb ik die Israel vervloekt omdat hij jou wegpestte bij onze club. Met zijn cynische opmerkingen als “heb je de schoenendozen nog om je schoenen?” na een mislukt schot. Of de manier waarop hij met jou omging nadat Astrid een misgeboorte had gehad. Die kutamsterdammer vond dat jij maar moest overgaan tot de orde van de dag.

Je afscheid als speler van Feyenoord was roemloos. Ik zie nog de beelden van Studio Sport voor me. Het was de laatste competitiewedstrijd, thuis tegen FC Den Bosch. In plaats van een ereronde kwamen er supporters op het veld, woedend over het verspelen van Europees voetbal. Je gaf nog snel je shirt weg aan een supporter, daarna dook je de spelerstunnel in. Voorgoed verdwenen als spelmaker in De Kuip. Daar ging je dan, naar Pisa.

Je avonturen in Italië volgde ik op Radio Rijnmond. Ik meen me te herinneren dat er een wekelijks item was waarin je even aan de telefoon hing. Mooi vond ik het om te horen dat je na wedstrijden meteen vroeg wat Feyenoord had gedaan. Na dit avontuur bood je je nog aan bij Feyenoord, maar men zag het niet zitten. Een teleurstelling, ook voor mij, want inmiddels ging ik veel vaker naar De Kuip.

Vervolgens kwam je terecht bij clubs als Roda, Heerenveen (toen nog een eerstedivisieclub) en Wacker Innsbruck om vervolgens je carrière op slechts 32-jarige leeftijd af te sluiten bij Excelsior. Het was lastig om je te volgen in Oostenrijk en in de eerste divisie, ik moest het doen met wat sporadische wedstrijdflitsen. Bovendien was ik inmiddels zelf ook ouder geworden en de blinde adoratie van toen ik nog een klein kereltje was, was toch wat minder geworden.

Achteraf gezien vind ik dat je te weinig uit je carrière had gehaald. Als ik heel eerlijk ben was jij een ‘net-niet’ speler. Ik kan me eigenlijk geen wedstrijd herinneren waarin jij excelleerde. Alleen die schitterende vrije trap, door de benen van Menzo in het Olympisch Stadion. Maar ach, je kon wel altijd met jou lachen, dat is ook wat waard. Laten we eerlijk zijn, die Dirk Kuijt, met zijn politiek-correcte uitspraken, da’s toch maar een dooie? Zelf vroeg jij je ook wel eens af hoe het zou zijn verlopen als je wat serieuzer voor het voetbal had geleefd, heb ik in verschillende interviews gelezen. Als trainer was je heilig van plan om het anders te gaan doen.

Ik vond het dan ook mooi toen Leo Beenhakker in 2000 vroeg of je zijn assistent wilde worden. Jij, kind van Varkenoord, hoorde immers in De Kuip. Die cirkel was wel echt rond. En passant kon je die overbetaalde spelers dan gelijk even het Feyenoordgevoel bijbrengen.

Na het vertrek van je voormalig jeugdtrainer volgde Bert van Marwijk. Gelukkig behield hij je bij de club en haalde hij niet die Cookie Voorn, of hoe die man ook mag heten, erbij ten koste van jou. Memorabel zijn de beelden van de strafschoppenserie in de kwartfinale tegen PSV. Gespannen zeg je wat tegen Bert, met je handen voor je gezicht gevouwen. Je durft bijna niet te kijken. Nadat Van Hooijdonk een paar seconden later de bevrijdende strafschop erin heeft geknald, staan Bert en jij in een innige omhelzing te hossen. Je steekt een gebalde vuist omhoog en slaakt daarbij een oerkreet. Net als ik, een paar rijen hoger op de tribune. Daar zag ik weer even de Feyenoord-supporter Been.

Aan iemand die op Varkenoord werkt en ik af en toe tegenkom, vroeg ik in die tijd eens hoe jij als collega was. “Been”, antwoordde die, “die heeft te veel praatjes en loopt met een ‘air’ rond.” Dat wilde ik natuurlijk niet horen over mijn jeugdidool en de gedoodverfde toekomstig trainer van Feyenoord 1. Denkbeeldig stak ik op dat moment mijn vingers in mijn oren, met mijn ogen dicht “Mario, Mario, Mariooooo-hoooo” zingend. Liever hoorde ik dat jij “voor deze club een meter stront vreet”, zoals jij ooit medesupporter Ron toevertrouwde.

Na Van Marwijk kwam Ruud Gullit. Woest was ik op die verrader – nota bene getuige tijdens je huwelijk – die jou respectloos aan de kant schoof en in jouw plaats die babbelzieke Joegoslaaf aanstelde. Wat had je een leuk trio kunnen vormen, samen met je ouwe maatjes Gullit en Henk Duut. Door die opvallende beslissing van Gullit kreeg jij echter wel de kans om op eigen benen te gaan staan, bij Excelsior.

In je eerste seizoen bij de Kralingers promoveerde je, met fris en aanvallend voetbal, meteen naar de Eredivisie. Vervolgens boekte je, na een moeizaam begin, ook in Nijmegen succes door Europees voetbal te halen. Ik was trots als bevriende NEC-supporters, zoals Jeffrey Koelma, lovend over jou spraken. Je maakte nog steeds kwinkslagen, maar je Pietje Bell-imago leek je voor goed van je te hebben afgeschud.

Na het vertrek van Bert van Marwijk naar de KNVB werd je dikwijls genoemd als zijn opvolger. Volgens onder meer Hugo Borst en Willem van Hanegem, was jij op dat moment de kroonprins van het Nederlandse trainersgilde. Natuurlijk zag ik jou graag komen, maar ik betwijfelde of je klaar zou zijn voor het grote werk. Ik wilde niet dat mijn voormalige held van zijn sokkel zou vallen.

Maar toen jij met NEC overwinterde in Europa, een unieke prestatie, leek je er klaar voor. Op televisie zag ik mooie beelden van een uitzinnige Goffert en NEC-spelers die hun geliefde trainer jonasten. Ik kreeg een visioen van jou op de schouders van Tim de Cler en Luigi Bruins, terwijl jij de kampioensschaal omhooghield.

En toen was daar eindelijk de dag. De Verloren Zoon terug als hoofdtrainer. Jij zou het wel effe beter doen dan die kwibus van een Verbeek, daar was ik van overtuigd. Een t-shirt kopen met jou als Che Guevera ging mij te ver, maar ik was wel trots. Een elftal met veel eigen jeugd en mijn eigen jeugdidool, een Rotterdammer van Zuid, aan het roer, wat wilde ik nu nog meer? De eerste keer dat ik het ‘Mario, Mario, Mariooooo-hoooo’ hoorde en jij met je handen boven het hoofd klapte richting het publiek, kreeg ik kippenvel. In een split second flitste mijn kindertijd voorbij. Ook ik deed mee, terwijl ik eigenlijk nooit meer namen van spelers of trainers scandeer. Het is helaas bij die ene keer gebleven.

Tja, Mario, we kunnen er kort over zijn: het is niet geworden wat we er vooraf van gedacht en gehoopt hadden. Ik heb de verhalen gehoord, dat je te weinig zou trainen en te veel op de golfbaan zou staan en te vaak zou schnabbelen met Jan-Dirk van RTV Rijnmond. Ik ken ook de excuses: er was en is geen geld voor versterkingen, een onervaren selectie. Ik wil het er niet meer over hebben, er is al genoeg over gezegd en geschreven.

Het enige dat ik eigenlijk wil zeggen: ik vind het bovenal ontzettend jammer dat jij niet bent geslaagd als trainer van Feyenoord. Wéér heb ik niet voor Beentje op de banken gestaan. Het doet best een beetje pijn om een echte Feyenoorder – want dat ben je mijns inziens, ondanks alles – door de achterdeur weg te zien gaan, ook al is het terecht gezien die 10-0 en de schandalige eindklassering van vorig seizoen. Zelfs Verbeek kreeg nog een ovatie van een deel van het Legioen toen hij door de voordeur van het Maasgebouw vertrok. En dan ook nog eens door een stemming van die snotapen. Maar uiteindelijk is het beter zo, in het belang van Feyenoord.

Een week voor je plotselinge vertrek was ik toevallig mijn oude kamertje in mijn ouderlijk huis aan het opruimen. Tussen het speelgoed en de stripboeken, vond ik de knipsels weer. En eureka… het artikel uit Eppo! “Al die rotzooi in vak S? Ach, je moet niet overdrijven! Juist de mensen in vak S gaan voor Feijenoord door het vuur”, zei je inderdaad. “De beste supporters zitten echt niet op de eretribune”, vervolgde je. “Ik heb vroeger zelf ook in vak S gestaan en heus wel eens wat kapot gemaakt. Nee, ik weet niet meer na welke wedstrijd dat was. Dat kunnen er zoveel geweest zijn…”

En ja hoor, ook het artikel uit VI (zie andere bijlage) had ik bewaard. “In het stadion heb ik trouwens ook heel wat kattekwaad uitgehaald. Bij het AD-toernooi bijvoorbeeld, petjes jatten van die dikke Engelsen die toch niet zo hard konden lopen. Ik zat meestal op vak S, maar niet bij de échte relschoppers, daar hield ik niet van. Ik zat op S voor de sfeer, vooral bij Feyenoord-Ajax, dan schreeuwde ik de longen uit mijn lijf. M’n vader verzuchtte wel ‘ns dat ik een Feyenoord-vlag voor m’n kop had. Vorig jaar zat ik nog op vak S, het afgelopen seizoen klapte datzelfde vak wel eens voor me. Ben ik toch trots op.”

Uiteraard had ik je kaart ook nog. Hij lag als eerste op een stapeltje spelerskaarten, bovenop die van Gullit. “Groetjes van Mario en nog bedankt voor je brief. Veel succes bij Spartaan ’20. En misschien kom ik nog eens kijken. Groetjes Mario” staat erop in een keurig handschrift.

Wat leuk, je groette me zelfs twee keer.

Tja, idolen… Inmiddels ben ik de fase dat ik spelers vereerde allang en breed gepasseerd. Als kind plaats je spelers op een voetstuk. Als volwassene besef je dat de meeste spelers – uitzonderingen daargelaten – ook maar eenvoudige jongens zijn die toevallig leuk tegen een balletje kunnen trappen en meestal weinig te melden hebben. Die net zo lief ergens anders gaan ballen voor een tonnetje meer. Of de eerste de beste provincieclub verkiezen omdat die club het toevallig net een seizoen beter heeft gedaan, in plaats van de club waar ze zijn grootgebracht naar een hoger niveau te helpen tillen. Of, het allerergste: het wit-rood-wit van die andere club aantrekken. Dat zou jij in ieder geval nooit doen, Mario, “voor nog geen honderd miljoen”, zei je in je NEC-tijd in een interview met Fons de Poel.

Beste Mario, geniet nog even van je vrije tijd. Ik wens je alle goeds in je trainerscarrière. Als ik je één advies mag geven: mocht het bij een volgende club nu weer niet lukken, kap er dan gewoon mee. Ga niet wanhopig door. Zometeen beland je op de bank in Grozny, of in Innsbruck, of godbetert Kerkrade.

Begin dan gewoon lekker een bruine kroeg, wat je vroeger altijd wilde. En een keer in de twee weken kom je gewoon bij ons op de tribune zitten, bij de jongens op Vak S, of E, of Z4. Of naast mij, op R.

Trakteer ik in de rust wel op een roze koek.

Groetjes,

Jim

Gepubliceerd in: Lunatic News, onafhankelijk Feyenoord-fanzine, nr. 59, seizoen 2011-2012

No Comments

Leave a Comment

Please be polite. We appreciate that.
Your email address will not be published and required fields are marked